Met een aantal bescheiden veranderingen is een Saksische boerderij op een respectvolle, maar eigentijdse wijze toegerust voor hedendaags wonen en werken. Zo zijn de heel flauwe, vlak gedetailleerde koperen dakkapellen aan de tuinkant zonder meer nieuwe toevoegingen, die het aanzien van de rieten kap echter nauwelijks verstoren.
Bij de verbouw van het koetshuis tot ontvangst, vergader, werk- en muziekruimte annex logeerkamers met sanitaire voorzieningen is de schuurvorm aan de buitenzijde volledig intact en aan de binnenzijde 'leesbaar' gebleven. Achter de gehandhaafde baanderdeuren werden naar binnen draaiende, zwarte stalen glas deuren gerealiseerd. Door de uitvoering in glas is er ruimschoots daglicht in het interieur en worden de deuren als gat ervaren, zodat de authentieke baanderpartij visueel niet is aangetast. In verband met onvoldoende vrije hoogte onder de gebinten is de fundering naar beneden gebracht. Het koetshuis is aan de binnenzijde geïsoleerd en gestuukt. De ankerbalken, schoren en gebintenstijlen van de constructie zijn in het zicht gelaten. De laatste zijn in de wand verwerkt en op stempels geplaatst ter compensatie van het gemis aan lengte als gevolg van de verdiepte vloer. Een stalen spiltrap leidt naar een dwarsbrug onder de nok, die toegang geeft tot de logeerkamers.